Het is nog vroeg in de ochtend als ik een labeltje uit mijn nieuwe blouse sta te pulken. Niet gewoon afknippen – nee, tot aan het laatste draadje moet dat irritante labeltje eruit. Doe ik dat niet, dan voel ik het continu schuren in mijn nek als een schuurspons op een verbrande koekenpan. Ik heb zo een meeting en wil me op de potentiële klant kunnen focussen, niet op het labeltje in mijn nek.
Terwijl ik sta te pulken en ploeteren om elk draadje eruit te krijgen, dwalen mijn gedachten af naar het gesprek met de psycholoog. Na mijn ongeluk bleek ik, zoals de artsen in Amerika al voorspeld hadden, toch nog veel last van hoofdpijn en uitvalverschijnselen te houden. Mijn eigen huisarts kon daar niet veel mee. Hij besefte dat het ongeluk flink wat trauma had veroorzaakt, met daarbovenop het plotselinge verlies van mijn vader – die ik, net voordat hij in coma raakte, nog in mijn armen had. De huisarts stond erbij en zag toe hoe ik mijn ooit zo sterke vader op de grond ondersteunde en mompelde dat het wel goed zou komen. Voor hem kwam het niet meer goed, want een paar uur later overleed hij, en bleven wij beduusd achter.
Niet veel later zat ik daar dus, bij de psycholoog. Ik heb er in mijn leven al veel gesproken: vanwege huiselijk geweld, miskramen, en als alleenstaande moeder van op hol geslagen pubers die los van elkaar allebei ‘labeltjes’ hadden. De therapeuten konden nooit zoveel met mij, en ik niet zoveel met hen. Ik had altijd hoge verwachtingen. Nu zou het goed komen. Nu zou ik de trauma’s achter me kunnen laten, lichter door het leven kunnen gaan, en vooral geen nachtmerries meer hebben. Maar keer op keer vertelden ze me iets wat ik allang wist – waarvan ik dacht: dat is toch common sense? Logisch nadenken. En nu zat ik er opnieuw, zonder veel verwachting. Tijdens de eerste sessies legde ze uitgeprinte lijstjes van het internet op tafel over hoe ik moest rouwen. Again: common sense. Dit had ik ook zelf gekund. De printjes mocht ik niet eens mee naar huis nemen.
Ik peuter verder aan mijn labeltje en grinnik om de ontdekking die ze nog zou gaan doen. In de volgende sessie zat ze namelijk een beetje met haar handen in het haar – waar kwam die hoofdpijn toch vandaan? Ze begon vragen te stellen. Ik herkende de vragen direct: het waren dezelfde die tien jaar eerder ook aan mijn zoon werden gesteld voordat hij de diagnose Asperger kreeg, wat tegenwoordig autisme type 2 heet. Ze was zo blij dat ze een aanknopingspunt had gevonden, dat ik het eigenlijk een beetje sneu vond om haar meteen de uitkomst te vertellen.
‘Wat doet u met labeltjes in kleren?’ vroeg ze me.
Alsof er een ander antwoord mogelijk was, zei ik lachend dat we die er natuurlijk altijd uitknippen.
In de laatste sessie kwam het hoge woord eruit. Met een serieus gezicht vertelde ze me dat ze er 100% van overtuigd was dat ik op het spectrum zit. Autisme, zei ze nog een keer verklarend. Ik had verbaasd moeten reageren, maar ik ben overduidelijk een slechte actrice. Ik knikte, deed alsof ik geschokt was en vroeg haar wat de volgende stap was. Ze vertelde me dat ze me kon doorsturen naar een andere therapeut, want met deze diagnose was de hoofdpijn nog niet over en dit viel buiten haar expertise.
Ik zie dat het al bijna negen uur is. Ik heb ondertussen het labeltje tot op het laatste naadje eruit gefröbeld. Ik drink mijn thee op, pak mijn spullen en rij naar Scheveningen waar ik haar zou ontmoeten. De parkeergarage waar ik altijd parkeer, wordt schoongespoten wat een ongekende herrie veroorzaakt die vol binnenkomt in mijn ongefilterde hoofd. In de verte zie ik haar al aankomen, stipt op tijd. Fijn! Omdat de boulevard al heel lang gerenoveerd wordt, staan overal graafmachines te loeien. Als we de strandtent binnen lopen hoor ik dat ook hier de muziek hard aanstaat.
Ik laat haar een tafeltje uitzoeken. Ze kiest precies het tafeltje tussen de graafmachine buiten en de speaker binnen.
‘Is dit oké?’ vraagt ze nog.
Natuurlijk knik ik.
Tweeënhalf uur lang focus ik me op het gesprek, want het is een leuk gesprek en een leuk mens. Ook de uitleg over haar boek vind ik oprecht geweldig. Dus probeer ik de muziek en de graafmachine met alle macht te filteren, zodat ik me kan concentreren. Het laatste halfuur lukt het niet meer. Ik kan mijn zin niet meer afmaken omdat ik het juiste woord niet meer kan vinden. Brain glitch roep ik altijd maar op dat soort momenten. Dít is waar hersenbeschadiging en autisme elkaar ontmoeten. Ik geef het op.
We nemen afscheid. Ik had nog even over het strand willen uitwaaien, maar mijn hoofd zegt nee. Dus ik loop terug naar mijn auto. In de garage zie ik dat de schoonmakers nog steeds bezig zijn met de vloer. Het oorverdovende geluid geeft me het laatste zetje. Met piepende oren stap ik in de auto. Niet veel later, als ik thuiskom, ziet zoonlief al aan mijn gezicht wat ik nodig heb.
Oordoppen in.
Rust.
Stilte.
Ontprikkelen.